LEGAL 100

Margreet Ahsmann - em. bijzonder hoogleraar Rechtspleging aan de Universiteit Leiden, oud-rechter in de rechtbanken Den Haag en Rotterdam

-

Margreet Ahsmann - em. bijzonder hoogleraar Rechtspleging aan de Universiteit Leiden, oud-rechter in de rechtbanken Den Haag en Rotterdam -

Minerva en Justitia, reflectie over twee werelden

Twee bijzondere vrouwen hebben in mijn leven een betekenisvolle rol gespeeld: Minerva, personificatie van (onder meer) de wetenschap, en vrouwe Justitia, die de rechtspraak symboliseert. Het leverde mij een gepassioneerde zoektocht op naar waarheid en recht(vaardigheid). Die is begonnen aan de Leidse universiteit, waar ik (achteraf bezien) in betrekkelijk serene rust het Romeinse recht aan de hand van Digestenteksten heb gedoceerd en heb onderzocht met welke idealen in de 16 e en 17 e eeuw het juridisch onderwijs was vormgegeven. In 1996 maakte ik de overstap naar de rechterlijke macht, in allerlei opzichten een cultuurschok. De eeuwenoude wenteltrap naar mijn idyllische 12e eeuwse torenkamer in het Gravensteen, met uitzicht op de gotische Pieterskerk, ruilde ik in voor een lift die me naar mijn kamer op de 12 e verdieping zoefde in een modern gebouw op de hectische kop van Zuid in Rotterdam. Ik verheugde me erop om het civiele recht in de praktijk te kunnen toepassen en dacht daartoe ook in staat te kunnen zijn. “Het lezen van Digestenteksten is de beste voorbereiding op de rechtspraktijk”, zo luidde namelijk een voorbarige stelling in mijn proefschrift. Daardoor was ik doorkneed in de beginselen van het recht en voor het overige zou mijn wetenschappelijke attitude me kunnen helpen. Maar klopten mijn veronderstellingen ook?

Al snel bleek me dat Latijnse adagia niet uit het rechtsleven zijn verdwenen, ja zelfs actueler te zijn dan ooit. De rechter moet nog steeds doordrongen zijn van wat in verschillende spreuken kernachtig is verwoord: da mihi facta, dabo tibi ius (geef mij de feiten, dan zal ik u het recht geven) of ius curia novit (de rechter kent het recht). De weerslag van die gedachten is in 1838 in het

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen, zodat “het lot van een party niet geheel van de domheid zyner practicyns afhangt”; het huidige artikel 25 Rv, dat een actieve rol vergt van de rechter. Met het audi et alteram partem (hoor ook de wederpartij) voor ogen poogde ik uitvoering te geven aan het ius suum cuique tribuere (aan ieder het zijne geven). Minstens even vaak moest ik me bewust zijn van het beginsel lites finiri oportet (aan procedures behoort een einde te komen), dat in allerlei situaties is geconcretiseerd. Het is evident dat elke samenleving er belang bij heeft dat aan geschillen een einde komt en dat rechterlijke beslissingen onaantastbaar worden en blijven. Rechtszekerheid wint het dan op een bepaald moment van de rechtvaardigheid. Een vlot verloop van de procedure leidt niet alleen tot beperkingen voor advocaten, maar dus ook tot beperkingen aan het rechterlijk optreden, met als gevolg dat de rechtvaardigheid het onderspit kan delven. Daarin zit ook het verschil in attitude van de beide vrouwen. Leerde ik als wetenschapper vooral te twijfelen in het besef dat er grenzen zijn aan de eigen kennis en dat ik (anders dan de rechter) nooit als het laatste woord zou hebben, als rechter moest ik mijn beslissingen met verve uitdragen in het besef dat aan procedures een einde moet komen: res iudicata pro veritate accipitur (een gewezen vonnis wordt als waarheid aanvaard; de kracht van het gewijsde dus). Met andere woorden: als rechter moest ik de wetenschapper in mij monddood maken. Tegelijk kwam de wetenschapper daardoor juist weer tot leven: nieuwe vragen kwamen op. Zo hebben Minerva en Justitia in mijn leven een oneindige cirkel gevormd van harmonische interactie, een ouroboros dus. Ik zou ze niet hebben willen missen.